Colloquial Dutch: A Complete Language Course Book

1. Piet en Pauline en hun kinderen Piet and Pauline and their children 2. Nederland en België The Netherlands and Belgium 3. Bij de groenteboer At the greengrocer’s 4. Telefoneren Telephoning 5. Bij Piet en Pauline At Piet and Pauline’s 6. Fietsen Cycling 7. Pannekoeken Pancakes 8. Piets ouders zijn op visite Piet’s parents are visiting 9. Na het ontbijt After breakfast 10. Pauline is haar horloge kwijt Pauline can’t find her watch 11. Een retourtje Maastricht, alstublieft A return ticket to Maastricht, please 12. Pauline’s ouders komen naar Nederland Pauline’s parents come to the Netherlands 13. Pauline doet de was Pauline is doing the washing 14. Er zijn eekhoorns in de tuin There are squirrels in the garden 15. Wat heb je met de kerstkaarten gedaan? What have you done with the Christmas cards? 16. Piet is op school Piet is at school 17. Marius wil gaan spelen Marius wants to go and play Key to the exercises Alphabetical list of irregular verbs Glossary of grammatical terms English-Dutch glossary Dutch-English glossary Index